Bram en Anny Harberink zijn allebei 81. In hun leven weerspiegelt zich de textielgeschiedenis van hun stad, Enschede. Ze kunnen er prachtig over vertellen. Bijna zestig jaar geleden trouwden ze in de voormalige Menistenkerk. Ze keken hun ogen uit toen ze onlangs zagen hoe het kerkje veranderd was in… ja, in wat, in… Stanislaus Brewskovitch!

Op 30 oktober 1959, ‘het was verschrikkelijk kolereweer’, trouwden Anny de Lange en Bram Harberink in de doopsgezinde kerk aan de Stadsgravenstraat. Ze reden er in een koets van de firma Huckriede naar toe. Dominee Keuning voltrok het huwelijk. Bram was doopsgezind opgevoed, Anny niet, maar die deed graag mee.

Bij het voorgesprek had ze al gezegd: ‘Hoor ’s dominee, trouwen in de kerk is prima, maar ik kom niet zo vaak, want op zondag moet ik korfballen.’ De dominee vond dat geen probleem. ‘Het was een gemakkelijke en aardige man.’

Woningnood

Bram was net uit militaire dienst gekomen. Hij en Anny konden een leuk huisje krijgen op het Twekkelerveld. Dat was bijzonder, want in die tijd was er veel woningnood in Enschede. Veel jonge stelletjes woonden noodgedwongen bij hun ouders in. De Harberinks waren 22 jaar allebei, piepjong maar ondernemend. Bram had na de ULO een uitstekende vooropleiding als constructeur bij Stork gehad en ’s avonds studeerde hij zich suf met cursussen. Rond 1965 namen ze het confectieatelier van Schipper over, aan de Goolkatenweg, bij de spoorlijn. Op een goed moment werkten daar 35 mensen, vooral meisjes. Die werden nogal eens ongewenst zwanger. Bram zucht: ‘Ik heb vaak gedacht dat ik een condoomautomaat op moest hangen in de werkplaats.

Maar in die tijd wisten ze nergens van, ze deden maar wat, ach, condooms durfden ze helemaal niet te kopen. Hoe vaak ik niet ’s avonds laat gebeld ben door ongeruste ouders! Of ik wist waar hun dochter uithing. Anny wist dan wel waar ze was, want die meisjes kwekten de hele dag over hun verkering, daar tussen de naaimachines. Ik haalde zo’n Leida of Thea of Truus dan op. ‘O, meneer Harberink, alsjeblieft niks tegen vader zeggen! Oons pa slöt mie dood!’ En als je die ouders van zo’n meisje dan tegenkwam in de stad en ze gelukwenste met hun kleinkind, zeiden ze: ‘Gefilseteerd? Met den klean’n? Wo’j ‘m hebn? Kom mar ophaaln!’

Melkboerenpakken

In het confectiebedrijf maakten de Harberinks bedrijfskleding voor vele Enschedese fabrieken, lakens en slopen voor het leger en beddengoed en ziekenhuistextiel. Ze produceerden ook de pakken voor de melkboeren. ‘Dan stapte ik in mijn Ford Taunus Combi en ik reed naar de melkfabriek aan de Deurningerstraat om alle melkboeren de maat te nemen. Ieder kreeg een pak op maat. Een wit jasje en een manchesterse jas, een broek met een rode bies en een khaki jas. We maakten ook veel overhemden voor chauffeurs van busbedrijven. Die kregen er dan twee of drie losse boordjes bij. Want die werden het eerste vies. Dan droegen ze wel wat langer hetzelfde stinkhemd, maar goed, het boordje was fris. Ja, zo ging dat toen.’

Doopsgezind

Korfbal blijkt een goede sport om verkering te krijgen. Dames en heren spelen in hetzelfde team. Anny had veel talent en mocht al snel meedoen in de Rigtersbleekselectie die op landelijk niveau speelde. Toen ze een doelpunt maakte, kon Bram haar uitbundig genoeg feliciteren en zo is de verkering begonnen. De familie Harberink was doopsgezind (Menist) van huis uit, zoals wel meer Enschedese families, onder andere de textielfabrikant Blijdenstein. Bram ging als jongetje lopend naar de zondagsschool in de kerk aan de Menistenstraat. ‘Het is een mooi en liberaal geloof. Op je 18e bepaal je zelf of je belijdenis wilt doen of niet. Dus als je volwassen bent. Je beslist dus zelf, heel anders dan bij andere geloven. Ik weet nog precies hoe de Menistenkerk eruit zag. Ik weet niet in welk jaar de doopsgezinde gemeente eruit is gegaan, maar ik weet wel dat er een hele tijd de opslag van Donkerwolke Pelterijen in heeft gezeten. Dat mocht niet meer, dat bontspul, en toen werd het uiteindelijk een disco, de Zevende Hemel. De ingang is nu nog op precies dezelfde plek. Maar in de kerk hadden we geen bar, zoals nu bij Stanislaus Brewskovitch! Achterin stond de kansel en links achterin was een afgetimmerde plek. Daar zaten de ouderlingen achter een schotje.

Op onze trouwfoto’s kun je dat wel zien. De doopsgezinden hebben het trouwens moeilijk gehad vroeger, ze zijn veel vervolgd.’

Rose tuinbroeken

Toen de textielindustrie instortte, eind jaren zestig, kregen ook alle toeleveranciers het moeilijk. Zo ook het bedrijf van de Harberinks. Anny vertelt. ‘Vijftig procent van onze omzet kwam van de textielfabrieken. Toen zijn we overgestapt op vrijetijdskleding. We gingen spullen maken voor Mac & Maggie, Fooks en Foxy Fashion. We hadden altijd zes tot acht meisjes in dienst die de Vakopleiding voor de Confectie volgden. Onze meisjes moesten veel kunnen hoor! Zet maar eens in korte tijd zo’n melkboerenpak in elkaar…

We werkten later met modeontwerpsters die van de AKI kwamen. Die maakten dessins. De stoffen werden vaak gedrukt in de vlakdrukkerij van Jan ten Voorde in Goor. Dan ging ik met stalen langs de inkopers en zei: hoeveel stuks zullen we doen? Driehonderd? Ja, je moet toch een beetje bluffen in de handel. Wie mosn ja ok verdan! Weet je wat we ook veel gemaakt hebben? Tuinbroeken! In alle kleuren, zelfs rose en geel. Dat had je in die tijd van de Dolle Mina’s.’